Natuurlijk herken ik de vraag onmiddellijk als geen vraag.

Een beetje bedremmeld staat ze in de deuropening van het lokaal waar ik les geef.
‘Mag ik u wat vragen?’

Natuurlijk herken ik de vraag onmiddellijk als geen vraag.
De hangende schouders, de verslagen blik.
Natuurlijk zeg ik natuurlijk.
Ik geef de klas mijn ‘jullie snappen zeker wel dat je nu even zelfstandig aan het werk moet en geen vragen moet stellen’- blik en loop met haar mee.
Ik kijk naar haar terwijl ik naast haar kom lopen in de gang en ineens valt het me op dat ze al die tijd haar telefoon krampachtig omklemd houdt: witte vlekken om de knokkels.

We lopen naar mijn kamer en gaan zitten. ‘Zeg het eens, wat is er aan de hand?’
Haar handen liggen voor haar op tafel nu en houden de telefoon nog altijd vast. Voorzichtig kijk ze op. ‘Kijk maar’, fluistert ze, ‘hier’.
De telefoon glijdt over tafel mijn richting uit. Ik glimlach naar haar en pak het toestel op.
Screenshot. Vuige taal. Lelijke woorden. Kwetsend. En een gedeelte van een afbeelding.
‘De hele klas heeft het gezien, hij heeft hem naar iedereen verstuurd. Wat moet ik doen?’

Ik kijk haar aan. Meestal is ze sterk. Er lijkt weinig van over nu.
De afgelopen jaren zag ik haar groeien van bozige, opstandige brugger, naar een hardwerkende tweedeklasser met oog voor haar omgeving. Zorgend voor de ander.
En nu dus dit.

‘Wie heeft het gedaan?’
Een naam volgt.
Niet eens boos klinkt het, gelaten eerder, berustend. Wetend dat het onomkeerbaar is: Leed geleden.
Ze bijt op haar lip. Tranen in haar ogen. Vermant zich.
‘Is hij op school? Wil je met hem praten?’
Hij is op school. En ze wil praten.
Ze wil weten waarom, zegt ze. Ik vraag haar wat zij denkt waarom. Ze vertelt dat ze alleen maar wilde helpen.
Maar dat ze een fout heeft gemaakt. Dat ze het niet handig heeft aangepakt. En dat hij toen…Maar dat hij toen. Nou ja. Dat dus. Ze wijst naar de telefoon.
Ik knik en kijk. Vraag haar hem te gaan halen.

Ik sta even op en loop naar het raam, laat mijn gedachten even gaan.
Het is gaan regenen inmiddels, zie ik. Het water slalomt in smalle straaltjes langs het glas. Ik focus me op een van de druppels, probeer te volgen, maar zie hoe het water botst en samensmelt.

Een klop op de deur. Daar staan ze. Samen zijn ze net samen de school door gelopen. Zouden ze al iets tegen elkaar hebben gezegd? ‘Ik moest je ophalen’.

Hoe zou hij hebben gereageerd toen ze dat zei?

Ik kijk naar hem. Schat in hoe hij erin zit. Beetje dwars zie ik. Hij schuift zijn stoel wat nonchalant naar achter, zoals jongens van 14 nonchalant met stoelen schuiven en kijkt ons allebei precies niet aan, zoals jongens van 14 dat precies niet doen kunnen.
Het gesprekje dat volgt verloopt moeizaam. Met pijn en moeite een sorry, dat niet gemeend lijkt. Terwijl het meisje haar excuses maakt. Ik laat ze elkaar de hand schudden. Ze kunnen samen door.
Ik kijk naar haar en we zien samen dat er niet meer in lijkt te zitten dan dit, maar ik zie ook dat het haar heeft opgelucht.
Toch ben ik niet tevreden. Ik voel in al mijn vezels dat er meer aan de hand is. Hij heeft een masker op dat hij echt niet af gaat zetten waar zij bij is, maar er gaat een ander gezicht achter schuil dat ik wil zien. Ik wil weten wat er echt speelt. Hier zit niet alleen een dader.

Net voor ze de deur uitlopen roep ik hem noch even terug.
Hij gaat zitten. Kin op de borst.
Ik kijk hem aan. Hij mij niet.
Ik kijk hem aan. Hij mij net niet.
Ik kijk hem aan. Hij kijkt mij aan.
Hij kijkt weg. Ik blijf kijken.
Hij kijkt me even aan. Ik blijf kijken.
Hij kijkt me opnieuw aan.
Ik zie dat het breekt.

‘Man, hoor ik mezelf zeggen. wat doe je nou toch allemaal? Je hoeft me niet voor de gek te houden, ik zie toch dat er iets is?

In smalle straaltjes stroomt het water langs zijn wang.

Er is een opening.

 

 

 

 

Recente berichten

Tags

Geschreven door:

Wees de eerste om te reageren

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *