Opa

Herinneringen aan mijn opa, Henk Soldaat (1928-2008)

Mijn opa en ik zijn tegelijk geboren. Op 21 augustus 1981 om precies te zijn. Ik als eerste kleinkind. Hij dus als opa.
Geen jongetje wordt geboren als vader zegt men wel eens als men het heeft over vaders.
Als opa al helemaal niet ben je dan geneigd te denken. Maar met mijn opa was het anders.
Opa werd tegelijk met mij geboren. En hij was een geboren opa.

Het Chinees eten is net afgeruimd. De nasi met kroepoek (door opa steevast aangeduid als poep in de broek), die nog over was, is zojuist verdwenen in een schijnbaar bodemloze diepvries.
We zitten onder de glazen koepel in de kleine eetkeuken. Het regent. Ik zie de druppeltjes neervallen op het glas. Oma pakt een oude bijbel en een dagboekje achter zich vandaan uit de kast en geeft ze aan opa.
Vol ontzag luister ik naar opa. Hij leest zo bijzonder. Ik denk dat Abraham ook zo kon lezen. Ik staar naar het koffiemolentje aan de muur naast de deur. En dan weer naar opa. Naar zijn kin. Naar zijn kinnen. Zijn stem kraakt een beetje, hoor ik, raar eigenlijk. Vanmiddag zat hij nog op de bank als een kleine baby. Een beetje scheel. Mond behoorlijk scheef. Duim in het midden. Wijsvinger krom over de neus. Een staartje met het elastiekje van mijn zusje midden op zijn hoofd. Twinkeling in de ogen en een flinke schaterlach.
Opa bidt nu. De handen losjes gevouwen. Ik kijk naar zijn handen. Hij heeft eigenlijk drie pinken, denk ik stiekem. Ik huiver een beetje als ik denk aan het verhaal dat hij ons vertelde van zijn vinger en de centrifuge. Ik knijp mijn ogen stijf dicht. Ik durf ze eigenlijk niet open te doen. Maar ik wil het wel. Want als je zo kunt bidden. Met zulke woorden. En zo’n stem…dan verschijn je voor de Here of zoiets….

Dan ben je bij God in de hemel. Als ik nu heel snel en onverwacht mijn ogen open doe, zou ik dan God zien of een nog net wegvliegende engel?
De sjoelbak staat al klaar zie ik door de spleetjes van mijn ogen. Zou ik eindelijk net als opa eens boven de honderd punten gooien vanavond?
Amen. Klinkt het ineens. Ik kan mezelf wel voor mijn hoofd slaan. Zonder dat ik het doorhad heb ik mijn ogen toch open gedaan. Nu heb ik niet eens opgelet of er wel een engel was denk ik teleurgesteld. Die engel kan ik nu wel vergeten.
Het regent nog steeds. Ik zie de druppeltjes vallen op het glas.
Oma pakt de bijbel en het dagboekje en legt ze achter zich neer in de kast. Het wordt vast een fijne avond…

Een fijne avond werd het. Opa en oma smeten met de sjoelstenen. Ik mocht ze opstapelen. Stapeltjes van vijf in elk vakje. Zuchtend legde ik nog een zesde en en zevende steen in het vak met de 4 stippen. De tijd vloog om, en voor ik het wist klom ik al weer langs de vlizotrap omhoog naar de krakende zolder. Met een uiterste krachtsinspanning tilde ik het luik omhoog en liet het even later weer voorzichtig zakken. In het schemerige licht van het kleine lampje aan de houten balk boven me, leken de kostuums van opa die er hingen een beetje op de ouderlingen in de kerk. Ik kon ze onder mij zijn zitten, toen ik boven bij opa bij het orgel zat.
In mijn bed peuterde ik nog even flink aan de sprietjes die uit het schuine dak op de zolder vlak boven mijn hoofd komen. Wat zou dat toch voor spul zijn?
Hoor de vogels rommelen onder de dakpannen.
Straks word ik weer midden in de nacht uit bed gehaald door papa om naar huis te gaan. Voorzichtig he? Goede reis. Behouden thuiskomst, zal opa buiten bij de auto zeggen. En dan slaat opa vast weer hard op het dak van de auto. Mijn ogen worden zwaar.